Laatst las ik ergens over een symptoom van een bepaalde ziekte. Het werd omschreven als ‘desoriëntatie’. Volgens Wikipedia is desoriëntatie: de aanduiding voor het niet goed weten waar men zich bevindt, het niet georiënteerd zijn. In de geneeskunde wordt de oriëntatie vaak getest op drie aspecten: oriëntatie in tijd, plaats en persoon.
Ik vond het een mooi woord, met die zes lettergrepen, en het deed me terugdenken aan een gesprek dat ik had met één van de mensen uit onze opleiding. We verwonderden ons samen over hoe vaak we eigenlijk bezig zijn met te bepalen hoe laat het is, waar we ons bevinden, en waar we ‘staan’ ten opzichte van anderen of een doel. Oriëntatie in tijd, plaats en persoon dus.
Begrijp me goed, het kan handig zijn om te weten hoe laat het is als je een afspraak hebt. Het kan nuttig zijn als je weet waar je bent als je ergens naartoe wilt (oriëntatie in tijd en plaats). Al heb ik het vermoeden dat we deze punten oneindig veel vaker controleren dan noodzakelijk is. Denk maar aan de kinderen op de achterbank die continu willen weten hoe ver het nog is naar Italië. Of je medereiziger die na de aankondiging van de conducteur dat de trein even moet wachten op een groen sein, tien keer in een minuut op zijn horloge kijkt.
Het kan ook praktisch zijn om een paar dingen te weten over jou als persoon. Hoe je heet, bijvoorbeeld, voor als je geroepen wordt. Wie jouw partner en kinderen zijn, zodat je je ’s ochtends niet rot schrikt van de medemensen en -mensjes die naast je in bed liggen en/of aan de ontbijttafel verschijnen. Maar ik weet zeker dat velen van ons zich oneindig vaker, langer en intenser bezighouden met de oriëntatie van ons persoontje dan logisch is. Waarmee we het leven ingewikkeld en stressvol maken. Vast willen leggen wat in essentie zo vloeiend verloopt. Plannen wat zich van nature simpelweg ontvouwt. Controleren wat vanzelf, in het moment, verschijnt.
Zo willen we weten waar we staan in onze ‘loopbaan’ bijvoorbeeld. Dan zijn we niet meer gewoon bezig met wat we doen (hopelijk iets wat je leuk vindt), maar moet het ineens ergens naar toe. Dat moeten we dan ook (ver!) van tevoren weten of bedenken. En daar moeten we dan ook nog binnen een bepaalde tijd komen. Loopbaanplanning! Vooral doen hoor, als het je inspireert. Maar gek genoeg (not) leidt zo’n plan meestal niet tot tevredenheid en fris en vrij bewegen in dit moment, maar eerder tot het idee dat het nu nog niet goed genoeg is. Dat je ‘er’ nog lang niet bent. Overbodige gedachtesporen, wat mij betreft.
Of we lezen dat we moeten weten waar we staan in onze relatie. En ineens ben je niet meer simpelweg in liefde samen met die man of vrouw, maar ga je serieus bedenken dat het ergens naartoe moet. Dat het er op een bepaalde manier uit moet zien of ergens toe moet leiden. Gek genoeg (not) leidt dit meestal niet tot een fijner samenzijn, maar tot meer analyse.
Hetzelfde gebeurt wanneer we proberen te bepalen waar we ‘staan’ ten opzichte van leeftijdsgenoten, of in vergelijking met wie dan ook. We maken een soortgelijke rare beweging als we willen weten waar we ‘staan’ ten opzichte van vorig jaar of met betrekking tot ons oorspronkelijke plan/doel.
Het leven heeft het allemaal niet nodig, dit soort oriëntaties. Waarom wij wel?