Mijn vader had ruim vijftig jaar geleden al een filmcamera. Hij legde ons vast op vakanties en soms op feestdagen. Het waren van die super 8 filmpjes die je zelf kon monteren. Soms knipte hij er een mislukt stukje uit. Dat gaf wel eens grappige resultaten. Mijn zus die met een rode bikini het water in sprong en, na een lasnaad in de film, er met een blauwe bikini weer uit klom. Net zoals ons geheugen dat wel eens doet. Dingen achteraf ‘verkeerd’ aan elkaar knopen. Per ongeluk of om het verhaal wat interessanter te maken. Maar dat is niet waar ik over wilde schrijven.
Ik herinner me een filmpje van een dagje uit waarbij er een stofje op de lens van mijn vaders camera was gewaaid. Een stofje dat hij niet opgemerkt had, anders had hij ‘m wel weggepoetst, vermoed ik. Bij het bekijken van de film verscheen dat stofje op alle beelden van die dag. Waar mijn vader de camera ook op richtte, wat hij ook had vastgelegd; dat vuiltje zat in beeld. Uitvergroot op het witte scherm vertroebelde het vuiltje op het ene moment het gezicht van mijn moeder en op een volgend moment de deur van een monumentale kerk. Terwijl beeld na beeld en scene na scene voorbij het licht van de snorrende projector trok.
Daar moest ik aan denken toen laatst iemand mij vertelde over verschillende situaties in haar leven. Ze leken allemaal nogal eng, die situaties. Er was angst voor geldgebrek en angst om alleen achter te blijven. Er was angst om belazerd te worden en angst voor de toekomst. En in plaats van al deze angsten stuk voor stuk te bekijken en te beoordelen op hun realiteitsgehalte, wees ik haar op het vuiltje dat we als mens kunnen hebben op onze lens waarmee we de wereld in kijken. In dit geval was het een angstvuiltje dat over elke projectie werd gelegd. Een angstige gedachte die alle scenes in haar leven vertroebelde, waar ze ook naar keek.
Ze knipperde met haar ogen, zoals we van nature regelmatig doen. Het stofje werd weggespoeld. Een helder beeld bleef over. Er was geen vuiltje meer aan de lucht.