Zoals kinderen soms om pasta met rode saus vragen wordt mijn leven af en toe gekleurd door rode saus. Als metafoor voor een algeheel gevoel van onbehagen. Alsof ik een sliert spaghetti ben die omcirkeld is door plakkerige tomatensaus met hier en daar een klontje gehakt en een plukje geraspte kaas.
Vanuit mijn spaghetti-gevoel kijk ik om me heen in mijn leven. Alles lijkt vettig en wazig en plakkerig. Het smaakt me wel goed om zo rond te kijken, maar ergens snap ik dat ik geen spaghettisliert ben en dat er in werkelijkheid niets aan mij plakt. Dat deze smaak niet mijn echte smaak is.
Het enige wat er nu gebeurt is dat ik rondkijk en van alles bedenk. Ik heb gedachten over wat er niet goed is. Wat er teveel is. Wat weg moet. Wat erbij zou moeten zijn. Ik blijf weten dat ik rondkijk door een dikke laag tomatensaus die alles vertroebelt maar het lukt me niet de saus van me af te schudden.
En ook dat is goed. Ik blijf me rustig even een spaghettisliert voelen. En alles vanuit deze hoek bezien. Ik weet dat ik even geen beslissingen moet nemen en het beste kan zwijgen. Omdat alles wat ik nu zeg letterlijk gekleurd is door tomatensaus. Dit is tijdelijk mijn werkelijkheid waar in ik geloof. Terwijl ik diep-diep van binnen weet, dat het slechts een tijdelijke rode saus-waarneming is van de werkelijkheid. Omdat de echte rust, welzijn en wijsheid in mij zit. Maar nu geblokkeerd wordt door een bord spaghetti.