“Ik wil géén wortel!”, schreeuwde een jongetje. Ik was in de supermarkt en stond in hetzelfde gangpad als waar hij op de grond lag, zijn voetjes trappelend tegen de ongetwijfeld koude, zandkleurige tegels. Tranen rolden over zijn gezichtje dat rood was van boosheid.

Aan zijn rechterkant een schap vol doosjes en zakken snoep, aan zijn linkerkant een jonge vrouw met een vertwijfelde uitdrukking op haar gezicht en een wortel in haar hand. In de volle winkelwagen naast haar zat een eveneens betraande baby in het zitje. “Hou nu onmiddellijk op met huilen”, zei ze.

Dat was best een goeie suggestie, maar werkte voor geen meter. Beide kinderen zetten nog een tandje bij qua geluid en ik verliet het gangpad terug naar de groenteafdeling. Ik vond wortelen namelijk wél een goed idee voor vanavond.

Eenmaal op mijn fiets terug naar huis mijmerde ik nog even over dit tafereeltje. Het kwam me bekend voor, de behoefte dat de mensen waar je je verantwoordelijk voor voelt, hun emoties reguleren. Je zit als mens immers niet te wachten op urenlang angstig huilende kinderen in de Efteling (waargebeurd), een boos schreeuwend kind in een winkel dat het de kindertelefoon gaat bellen (waargebeurd) of moeders die vrolijk zingend en huppelend naast je lopen in een drukke Haagse winkelstraat (ook waargebeurd).

Onder controle graag, die emoties. Zodat wij ons er niet voor hoeven te schamen, ons er schuldig over voelen of er op aangekeken worden.

Er is zelfs een hele tak van wetenschap die zich bezighoudt met het concept zelfregulatie. Wat het idee versterkt dat het goed is als mensen hun emoties in check houden. De zelfregulatie-theorieën gaan echter voorbij aan iets wat in mijn ogen veel nuttiger is om te zien, namelijk:

In de momenten dat we ‘last’ hebben van de negatieve of (té) positieve emoties van andere mensen, zien we over het hoofd dat we eigenlijk last hebben van het denken aan onze kant. Het leek wel alsof ik last had van het aanhoudende gehuil daar in de Efteling, maar in werkelijkheid had ik last van:

“*%&! Zit ik anderhalf uur in de auto, betaal ik 100 euro entree en dan loop ik hier met twee jankende kinderen!”

“Het was een foute beslissing om te gaan, ik had gewoon thuis moeten blijven en me niet op moeten offeren omdat hun vader ziek thuis ligt.”

“Jemig, hoe lang kan een kind huilen?”

“Wat zullen die andere mensen wel niet van me denken?”

“Wat is er mis met deze twee kinderen dat ze bang zijn in de Efteling?”

“Wat doe ik fout als moeder?”

Ik had dus geen last van het gehuil, maar wel enorm van mijn eigen gedenk over dat het huilen te lang duurde en op moest houden. Want – en daar zit wat mij betreft de crux – het moet wel gaan zoals IK wil. Zodat ‘ik’ een beetje goed uit de verf kom en me goed blijf voelen.

Mmm…

Daar is die ‘ik’ weer, waarvan we vorige week al constateerden dat die een belangrijk ingrediënt is voor lijden en drama.

Een interessante realisatie. Eentje die het leven weleens een stuk makkelijker en luchtiger zou kunnen maken. Voor de moeder in de supermarkt en haar wortel-hatende zoontje, voor mij én voor jou. 🙂

Share This