Stel dat iemand in je omgeving zich vreselijk voelt. Je broer, kind of buurvrouw is verstrikt geraakt in een web van teleurstelling, verdriet, angst of depressiviteit waar hij of zij zelf niet meer uitkomt. Verdwaald als een bootje op een grote oceaan in een inktzwarte nacht.
Dan kun je natuurlijk zelf in een bootje te stappen en ook de immense, donkere oceaan op varen. In de achtervolging gaan. Hoe lang zou je moeten zoeken? En in welke mate zou je zelf verdwaald en uitgeput raken en zeeziek worden van de deining? Hoe groot zou de kans zijn dat je die ander vindt en met veel moeite terug kunt slepen, misschien tegenstribbelend en wel?
Het lijkt mij een beter idee om een vuurtoren te zijn. Een baken van licht dat zó ver schijnt dat elk verdwaald scheepje het waar kan nemen. Een licht dat zoveel aantrekkelijker is dan de duisternis van de oceaan, dat ronddobberende schippers spontaan zin krijgen om terug te keren en zich eraan te warmen.
Zelf dwalen of de vuurtoren zijn; ik weet wel wat ik wil. En een volgende keer stap ik zelf misschien zo’n bootje in en verlang ik in mijn verwarring dat je meevaart. Weet dan, dat ik in werkelijkheid behoefte aan een lichtpunt heb.